Op 24 juli 2019 deed de Rechtbank Rotterdam uitspraak in een zaak waarin een samenwonend maar niet-gehuwd stel, zonder samenlevingscontract, een geschil had over wie recht heeft op welk deel van de overwaarde van hun woning.
De feiten
De man en vrouw hadden sinds 2001 een relatie. Uit deze relatie is in 2002 een dochter geboren. Zij waren niet gehuwd en hadden tevens geen samenlevingscontract. In maart 2001 zijn de man en vrouw gezamenlijk eigenaar geworden van de woning in kwestie. De man en vrouw hebben de woning destijds gekocht voor een bedrag van 1.225.000,- gulden. Omgerekend circa € 550.880,-.
De vrouw had al een koopwoning die zij met winst had verkocht. Deze overwaarde heeft de vrouw ter hoogte van € 212.000,- in de loop van een aantal jaren geïnvesteerd in de gezamenlijke woning. De man heeft op zijn beurt flinke investeringen en manuren gestopt in de woning. De relatie wordt in 2018 verbroken en de samenwoning van de man en vrouw op twee afzonderlijke etages is zodoende ten einde gekomen. In datzelfde jaar wordt de woning verkocht voor een bedrag van € 1.500.000,-. Derhalve is sprake van een waardestijging van bijna 300%.
De man is naar de rechter gestapt omdat de vrouw niet instemde met verdeling van de overwaarde bij helfte. Onder druk van het kort geding heeft de vrouw ingestemd met uitbetaling van de overwaarde op de door de man voorgestane wijze, onder voorbehoud van haar recht om van de man het bedrag terug te vorderen dat hij volgens de vrouw aan haar verschuldigd is vanwege haar aflossing van € 212.000,-.
De vrouw is vervolgens naar de rechter gestapt omdat zij vindt dat de overwaarde niet gelijk verdeeld moest worden. De vrouw vordert dan ook een bedrag welke bestaat uit de (hypothecaire) investering in de gezamenlijke woning ter hoogte van € 212.000,-.
Oordeel rechter
De man betwist niet dat de vrouw € 212.000,- van haar eigen geld heeft aangewend ter investering in de gezamenlijke woning. Derhalve stelt de rechter vast dat de vrouw een vordering heeft op de man. De man is echter van mening dat de vordering van de vrouw op de man is verjaard. De rechter gaat hier niet in mee en oordeelt dat de verjaringstermijn van vijf jaren pas gaat lopen vanaf het moment de vordering opeisbaar is. Gezien de relatie van de man en vrouw zou het niet redelijk zijn als de verjaringstermijn al begint te lopen tijdens de relatie.
De man voert verder aan dat wanneer toch geen sprake is van verjaring, er een verrekening moet plaatsvinden vanwege de investeringen die hij heeft gedaan in de woning. De rechter gaat hierin mee. De man kon immers uitgebreide documentatie tonen met facturen en onderbouwing van de investeringen van de woning. De vrouw heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de woning door investeringen van de man een waardestijging heeft ondergaan die minstens even hoog is als de € 212.000 die de vrouw heeft geïnvesteerd.
In het licht van deze omstandigheden zou de vrouw ongerechtvaardigd worden verrijkt indien wel met haar investering van € 212.000 rekening zou worden gehouden, maar niet met de substantiële investeringen van de man in de verbouwingen. De rechter vond daarom, mede op grond van de redelijkheid en billijkheid, dat zowel de investering door de vrouw als de investering door de man, tegen elkaar weggestreept dienen te worden.
Conclusie
Ook als u niet getrouwd bent of geen samenlevingscontract hebt gesloten kunt u te maken krijgen met juridische geschillen omtrent uw woning. Sterker nog, in geval van samenwonen is het raadzaam om van tevoren goede afspraken te maken om op die manier geschillen te voorkomen, zeker wanneer het gaat om een koopwoning. Voor vragen omtrent (of bijstand bij) dergelijke geschillen kunt u terecht bij ons kantoor.